Dit interview is eerder gepubliceerd in Vakblad Uitvaart van oktober 2018.
Van chauffeur bij een taxibedrijf dat ook rouwvervoer deed, naar uitvaartondernemer met later een gespecialiseerde gravendienst. Dat is in het kort de loopbaan van Peter Strijbos (64). ‘Prachtig werk; vaak zijn mensen heel blij.’
“Via dat taxibedrijf deed ik ook weleens rouwvervoer. Zo kwam ik met de branche in aanraking. In 1988 ben ik voor mezelf begonnen als uitvaartondernemer. Daarvoor heb ik destijds de Stivu-opleiding gevolgd. Tegenwoordig kan iedereen met een laptop en mobiele telefoon zichzelf uitvaartondernemer noemen en aan de slag. Na een aantal jaren kreeg ik eens de vraag of ik ook een opgraving wilde doen, omdat de grafrechten afliepen. Daar ben ik met een aanhangwagentje met wat materiaal naartoe gegaan. Zo is de gravendienst in 1995 ontstaan. Van het een kwam het ander. Ik heb gemeenten benaderd voor als grafrechten verlopen. Mijn eerste ruiming vergeet ik nooit meer: in Goes, van 48 graven naar een verzamelgraf. Dat was wel indrukwekkend en doe je niet even. Dat vraagt om een respectvolle manier van werken. Het zijn botten, maar blijven mensen.
Ik zag er wel brood in om bij het aflopen van grafrechten in opdracht van nabestaanden op te graven om te cremeren of soms te herbegraven op een natuurbegraafplaats zonder onderhoud en met eeuwige rust. Op open dagen bij crematoria en op beurzen merkte ik al snel dat die optie aansloeg. We hebben nu zo’n 190 opdrachten per jaar. Door iemand alsnog te cremeren kan die persoon als as toch mee naar huis. Dat vinden veel mensen fijn. Zeker als de rechten verlopen of nabestaanden helemaal niet meer in de buurt van het graf wonen. Het mooiste van dit werk is dat je iets voor een ander kunt doen. Mensen zijn blij en dankbaar dat ze iets van hun overleden dierbare terug hebben.
Kloosters maken ook gebruik van onze dienst. Deze worden namelijk verkocht, en dan moeten de overleden en bij het klooster begraven bewoners overgebracht worden naar een graf elders. Een enkele keer kiezen ze dan toch ook voor cremeren. Ik ben nu bezig met het Kapucijnenklooster in Den Bosch en in Velp, waar de paters zijn begraven op de binnenplaats. Ze worden herbegraven op de begraafplaats bij het klooster in Velp. Particuliere grafkelders doen we trouwens ook. Soms blijkt daar dan water in te staan. Vroeger lag het lichaam in een plastic lijkhoes in de kist. Dat betekent dus dat je een lichaam in staat van ontbinding aantreft. Maar je hebt geen tijd om te treuren: gewoon beginnen en handelen. Dat werkt het beste.
Als er kinderen opgegraven worden, heb ik familie het liefst in de buurt. Ik houd ze dan op de hoogte. Als het dan mogelijk is, dan kunnen ze soms het kistje zelf naar het crematorium dragen. Of ik vind nog iets van speelgoed of een sieraad, dat ze dan kunnen herkennen. Eigenlijk vinden we altijd wel iets van kleding; ook na 35 jaar. Ze erbij betrekken, dat persoonlijke, dat werkt. Echt. Als ze dan later de as ophalen, zijn ze heel blij. Dan nemen ze hun dierbare mee naar huis.
Mijn werk is dienstverlenend. Ik stop mensen in de grond en haal ze er ook weer uit. In eerste instantie willen anderen daar niets van weten; ze vinden het vaak raar. Maar als je het dan uitlegt en erover praat, dan vinden de meeste mensen het toch wel heel interessant. Eén misverstand wil ik graag uit de weg ruimen: met botten of schedels wordt nooit en te nimmer gegooid. Nogmaals: die botten zijn en blijven mensen.
Auteur: Thessa Lageman