Dit interview is eerder gepubliceerd in Vakblad Uitvaart van mei 2017
Jannah Loontjens (43), schrijver en filosofe, is een van de dichters van Stichting Eenzame Uitvaart, die zogenoemde ‘eenzame uitvaarten’ in Amsterdam begeleidt met een gedicht. “Het is de eenzaamheid die mij het meest bijblijft.”
“In 2011 vroeg dichter Frank Starik, initiatiefnemer van de gedichten voor eenzame uitvaarten in Amsterdam, mij erbij. Ik zei direct ja. Een uitvaart is voor mij de ultieme vorm van beschaving. Je neemt afscheid van een mens, een leven. Ook als er geen nabestaanden zijn die naar de uitvaart komen. Daar draag ik met mijn gedicht aan bij.
Er zijn verschillende soorten eenzame doden. Vaak zijn het ouderen, in de loop der jaren vereenzaamd. Soms zijn het mensen die door drank- en drugsgebruik alle contact met anderen zijn kwijtgeraakt. Die een tragisch en verdrietig leven hebben geleid. Soms zijn het ook jonge mensen. Zo schreef ik een keer een gedicht voor een jongen van dertig uit Letland. Hij woonde hier een aantal jaren, had geen sociaal leven. Hij had zich net weer uitgeschreven, misschien omdat hij weer terug naar Letland ging, dat weet je niet. Maar hij verdronk in een gracht. Dan neem je niet alleen afscheid van een leven, maar ook van een toekomst, die nog alle kanten op had gekund. Triest vond ik dat.
Ik probeer in korte tijd zoveel mogelijk informatie te verzamelen over degene die is gestorven. Een persoon die je nooit hebt gekend, maar van wie je je toch met een paar gegevens een beeld probeert te vormen. Zo was er een man die fervent Go-speler bleek te zijn, dat is een Aziatisch bordspel. Van elke overledene krijg je in ieder geval het adres, zodat je even door de straat kan fietsen, eventueel met wat buren praten. Er was ook eens een man van wie ik echt bijna niks te weten kwam. Ik wist alleen dat hij in de jaren ’60 was opgegroeid, een persoonlijkheidsstoornis had en dat hij veel psychische zorg had gehad. Het gedicht dat ik uiteindelijk schreef, ging over de generatie waar hij deel van had uitgemaakt. Toch een gemeenschap waartoe hij had behoord.
Bij elk gedicht komt zo’n persoon wel tot leven voor mij. Maar ik ben me er, zeker als schrijver, natuurlijk van bewust dat het meer een personage is dan een echt persoon. Ik zal nooit weten of mijn beeld klopt. Eén keer had ik het gedicht al klaar en werd ik gebeld door een vriend van de overledene die me van alles vertelde. Ik heb het gedicht toen als een gek herschreven, bleef ontevreden, en was ook heel onzeker tijdens het voordragen. Eigenlijk is het dus soms maar beter om niet te veel te weten.
De begrafenissen waar ik mijn gedicht voordraag zijn sober en respectvol. Frank is erbij, er is iemand van de gemeente, een ceremonieleider van de uitvaartonderneming, en er zijn dragers. Dat maakt het toch echt een afscheid. We staan even stil bij de kist, we gooien wat aarde op de kist, knikken even ter afscheid. Zo’n ritueel geeft houvast. Eén keer droeg ik mijn gedicht voor bij een crematie. Daar zijn natuurlijk geen dragers. Alleen de ceremoniemeester en ik waren in die lege zaal aanwezig, er was zelfs niemand van de gemeente. Het afscheidsritueel was tot het minimale teruggebracht. Een vervreemdende ervaring, waar de eenzaamheid nog voelbaarder was dan anders.
De dood, daar denk ik als filosofe en als mens sowieso wel veel over na. Het is de eenzaamheid die mij het meest bijblijft van dit werk. Eenzaamheid in een stad waarin je omringd bent door mensen. Dit werk maakt me ervan bewust dat je invloed hebt op het leven van anderen. Aardig zijn, een glimlach bieden, het draagt bij aan hoe een ander zich voelt, aan het levensplezier.”
auteur: Tirzah Schnater