Dit interview is eerder gepubliceerd in Vakblad Uitvaart, in oktober 2016
Willeke Mooij (35) zorgt er met haar collega’s voor dat mensen die in het buitenland zijn overleden, naar Nederland worden overgebracht. Of andersom. En in een enkel geval ‘van buitenland naar buitenland’.
Hoe ziet uw werkdag eruit?
“Wanneer er een overledene wordt gerepatrieerd, moet er van alles geregeld worden: de juiste documenten, een kist, een vlucht of ander vervoer. Ik ben op een werkdag met meerdere dossiers bezig om zo te zorgen dat de overledenen goed op de gewenste plaats van bestemming aankomen. Die mensen
zijn vaak een natuurlijke dood gestorven, maar het komt ook voor dat het een niet-natuurlijke dood is zoals een ongeluk of misdaad. Ik doe dit werk nu bijna vijf jaar, maar ik vind het nog steeds interessant. Geen dossier is hetzelfde, iedere dag is anders en er spelen altijd andere vragen en uitdagingen.”
Hoe bent u in deze branche terechtgekomen?
“Ik werkte een jaar in Amerika met mensen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Toen ik terugkwam in Nederland was er nauwelijks werk in de zorg te vinden. Toen zag ik een vacature bij Monuta en ben daar op het Service Center Uitvaarten begonnen. Omdat ik goed Engels en Duits spreek, kwam ik uiteindelijk bij het onderdeel repatriëringen terecht.”
Wat vindt u het moeilijkste aan uw werk?
“Het vrijgeven van een stoffelijk overschot duurt meestal drie dagen. Zeker in niet-Europese landen wordt er eerst autopsie verricht en dat maakt dat het langer duurt. Natuurlijk proberen wij in die tijd al veel te regelen, maar ik kan pas echt iets doen na vrijgave van het lichaam. Dat is voor de familie vaak moeilijk te begrijpen, omdat er voor hun gevoel zo lang niks gebeurt terwijl ik wel allerlei informatie van hen vraag. Dat moet ik dus goed uitleggen. Je komt bovendien specifieke details van een overlijden te weten. Zo wilde een moeder graag haar overleden dochter zien, maar zij was in het water gevonden en volgens de politie niet meer toonbaar. Dat moet ik dan vertellen aan de moeder en dat is best moeilijk. Ik kan goed professionele afstand bewaren, maar soms komt het toch dichtbij. Ik kan dan altijd met een collega praten.”
Kijkt u anders naar de dood door dit werk?
“Ja, voor dit werk was ik eigenlijk niet zo met de dood bezig en nu ben ik er iedere werkdag mee bezig. Ik ben me gaan realiseren dat de dood er ieder moment kan zijn; niet iedereen wordt negentig jaar. De mensen die wij repatriëren hebben alle leeftijden.”
Wat moet iemand zeker kunnen in uw baan?
“Je moet verschillende talen kunnen spreken; Engels, Duits, Frans is ook prettig en steeds vaker ook Spaans. Daarnaast moet je een helikopterview hebben, want soms ben je wel met twaalf dossiers tegelijk bezig. Dan moet je goed weten wat belangrijk is om nu te doen en wat nog even kan wachten. Ook het contact met families en onze opdrachtgevers – wij werken met bijna alle alarmcentrales samen – is erg belangrijk. Het is echt gaaf als ik iets in drie dagen kan regelen in plaats van vijf of dat de mensen met wie ik werk zeggen dat het netjes afgehandeld is. Daar haal ik mijn voldoening uit.”
Bestaan er misverstanden over uw werk?
“Sommigen denken dat mijn werk makkelijk is, omdat ik achter een bureau zit en niet face to face met nabestaanden in contact ben. Maar het is toch lastig om via de mail of telefoon nabestaanden in hun situatie te vragen om allerlei informatie en formulieren. Terwijl die toch nodig zijn op dat moment.”
auteur: Alexandra Sweers