Door Ger Thonen
De wet regelt niets over de uitvaartverzorger. Die komt niet eens in de wet voor. Wat dus evenmin in de wet staat, is dat er maar één natuurlijk persoon aan de uitvaartverzorger opdracht geeft om de uitvaart te organiseren. Toch is dat de praktijk.
Vanuit de opdrachtnemer, de uitvaartverzorger, is het logisch: één persoon is opdrachtgever. Het burgerlijk wetboek, dat zakelijke contracten regelt, is dan makkelijker toe te passen dan wanneer twee mensen samen opdrachtgever zijn. Dus als we eerlijk zijn, is het louter het belang van de uitvaartverzorger dat voor deze constructie zorgt.
Bij een huwelijk is het anders. Daarbij krijgen de betrokken professionals – wedding planner, fotograaf, cateraar – hun opdrachten van twee mensen, die dan nog niet getrouwd zijn. En ook niet per se over alles hetzelfde denken. Toegegeven, ze denken wel binnen een harmoniemodel, conflict in de aanloop naar het huwelijk is natuurlijk niet handig. Het kan dus wel, meerdere personen als gezamenlijke opdrachtgever.
Op zich is die ene opdrachtgever nog niet echt een groot probleem, maar in de hoofden van uitvaartverzorgers zit een opmerkelijke klik: wie de betaling administratief verzorgt, die krijgt vetorecht over alles aangaande de uitvaart. Hoewel de opdrachtgever zelden de uitvaart uit eigen zak betaalt. Dat doen de erfgenamen in principe gezamenlijk. Toch krijgt het familielid dat kassier of boekhouder van dienst is, vetorecht. Waarom?
Er zijn drie soorten families. De eerste is de familie waarbinnen het allemaal wel goed zit. Die komen er altijd uit. Wat er ook op papier staat. Voor hen maakt zo’n vetorecht niets uit. Dan is er de familie waarbij het hommeles is, met gedoe, ruzie zelfs. Daar helpt eigenlijk niets tegen, hoeveel tact en diplomatie we er ook tegenaan gooien. Hopeloos verdeeld is men. En een vetorecht voor één lid uit die groep lost niets op. Evenmin als toepassen van het conflictmodel om daarmee de situatie op te lossen. ‘Niet slim’ is een understatement.
Dan zijn er de families waar wel wat speelt en waar met de nodige tact en behendigheid – en hulp van onze kant – er wel uit is te komen. Uiteindelijk doet iedereen wat water bij de wijn, gunt elkaar wat, en krijgt tegelijk ook wat van de anderen. Met dank aan het harmonie- en overlegmodel. Daarbij past geen vetorecht. Want daarmee ga je als de olifant door de porseleinkast. Eigenlijk meer een mammoet, heel groot, hopeloos van vroeger, niet meer van deze tijd.
Er zijn natuurlijk uitvaartverzorgers die hier oog voor hebben, dat is het punt niet. Het punt is dat er met het geven van het vetorecht een ongelijkheid wordt gecreëerd die er voordien niet was. Om vervolgens de gevolgen van die ongelijkheid te gaan repareren. Je zou het probleem ook kunnen voorkomen!
Als ritueelbegeleider heb ik er soms veel last van. Maar eerlijk gezegd: ik negeer het en zoek juist naar ruimte bij elkaar, voor elkaar. En mocht een familielid op deze grond iets claimen, dan laat ik mijn geweten spreken en vind ik houvast in de Beroepsstandaard ritueelbegeleider. Daarin staat over mijn rol onder meer: ‘Behartiger van de belangen van alle participanten.’ En: ‘Indien de opdrachtgever feitelijk uit meerdere personen bestaat, kan het zijn dat niet ieders belang en wens overeenkomt met die van de ander. De ritueelbegeleider streeft ernaar ieders belang mee te laten wegen in het proces en in het eindresultaat.’
Dus als ik het in mijn hoofd haal iemand vetorecht te geven, overtreed ik daarmee mijn eigen Beroepsstandaard. Vetorecht: ik kan er niets mee, ik mag er niets mee. Afschaffen dus!
Deze column werd gepubliceerd in Vakblad Uitvaart, oktober (9/2019).
Ger Thonen is ritueelbegeleider en voorzitter van de Landelijke Beroepsvereniging van Ritueelbegeleiders.