Ik zie een klein mandje in een grote mannenhand. En nog een en nog een. Zes in totaal. De mannenhand begraaft zes foetussen in een grafje, dat hij een paar uur eerder zelf groef. Het zijn kindjes die korter dan 24 weken in de buik van hun moeder verbleven. Een verlof tot begraven is dan niet nodig en de Wet op de lijkbezorging is niet van toepassing. Ouders die dit overkomt, staan het vruchtje meestal af aan het ziekenhuis. In Leiden hebben zij de keuze tussen gezamenlijk begraven of cremeren op Rhijnhof.
Op gezette tijden komen meerdere foetussen vanuit het ziekenhuis naar onze begraafplaats. We kennen dan noch hun namen, noch hun ouders. Steeds vaker blijven ze niet anoniem en leren we de ouders alsnog kennen. Als regelmatige bezoeker van het Sterretjesveld of het Vergeet-me-niet hofje. Of als ze de naam van hun kindje laten aanbrengen op het herdenkingsmonument. De ouders kunnen erbij zijn als de kunstenaar de naam graveert. Een technische handeling
transformeert dan in een ceremonie die troost biedt.
Troost bieden. Begraafplaatsmedewerkers doen het. Bijvoorbeeld aan twee jonge ouders. Van alle informatie die ze in het ziekenhuis kregen na het overlijden van hun twintig weken oude zoontje, was eigenlijk alleen blijven hangen dat hun kindje uiteindelijk op Rhijnhof begraven zou worden. Vandaar dat ze ons belden en niet het ziekenhuis. Wisten wij waar hun zoontje was? Nog in het ziekenhuis? Al op Rhijnhof? Nu was het precies in de week dat ik de kleine mandjes in het grafje zag verdwijnen.
Aannemelijk dat hun kindje daarbij zat. Maar ik wist dat niet zeker. Wat te doen? Ze informeren over de procedure? Dat ze bericht zouden krijgen van het ziekenhuis en de ouders dus nog langer in onzekerheid laten? Hoe fijn was het, dat slechts een belletje met de collega’s van het ziekenhuis voldoende was om zeker te weten dat ook hun kindje die week begraven was. De ouders kwamen meteen en de eigenaar van de grote mannenhand begeleidde ze persoonlijk naar het hofje waar hij eerder hun kindje zo zacht en teer aan de aarde had toevertrouwd. Het gaf hun troost nu niet alleen te weten waar hun kindje was, maar ook de mens te zien die hem begraven had.
En wat te denken van de vraag van een andere ouder. Haar kindje was een jaar of twee eerder begraven. De moeder bezocht het graf vaak, maar vond er geen troost. Bij het huiswaarts gaan had ze steevast het gevoel dat ze haar kind achterliet, eenzaam en koud. Had ze haar kindje maar laten cremeren en de as mee naar huis kunnen nemen. Ze wilde weten of het raar was wat ze voelde. We boden een luisterend oor en
staken de koppen bij elkaar. We belden met deze en gene. Samen met de moeder formuleerden we een verzoek tot opgraven binnen de wettelijke minimum grafrusttermijn van tien jaar. Zo werd haar kindje alsnog gecremeerd, nadat het was opgegraven en in een nieuw
kistje gelegd. Door dezelfde medewerker met wie ze jaren eerder het grafje uitzocht en die ook de begrafenis had begeleid. Dezelfde die met zijn grote mannenhand namens de moeder nog een bosje bloemen op dat kistje legde voordat het de oven in ging. Dezelfde die de moeder belde om haar te vertellen dat alles goed was verlopen en dat ze over een maand de as kon komen halen. Dezelfde wiens adamsappel ik toen snel op en neer zag gaan.
Deze column werd gepubliceerd in Vakblad Uitvaart, april (4/2021).
Nicoline Zemering is directeur van begraafplaats Rhijnhof in Leiden.