Door Ger Thonen (ritueelbegeleider en voorzitter van de Landelijke Beroepsvereniging van Ritueelbegeleiders)
Er zijn campagnes geweest – en die zijn er nog – om het spreken over de dood gewoon te maken, althans minder ongemakkelijk dan nu het geval is in onze samenleving. Is het onderwerp inderdaad zo slecht bespreekbaar? In vroegere generaties sprak men in het geheel niet over de dood en wat daar voor gedachten en gevoelens bij hoorden. Zwijgen, schouders eronder en doorgaan. Vooral zwijgen. Die zwijgzaamheid is voorbij. Maar het is nog steeds niet makkelijk en zeker nog niet gewoon.
Een sympathiek streven is het zeker. Want we raken van elkaar vervreemd als wij niet praten over zulke ingrijpende zaken als de dood van iemand in onze omgeving, of onze eigen dood. En nee, de dood komt niet op magische wijze sneller door erover te praten. Een hardnekkige misvatting.
Tegelijk ben ik huiverig voor het té gewoon maken van het spreken over de dood. De dood is een van de weinige echte grenservaringen in een mensenleven. Daar is niets beheersbaars, maakbaars en gewoons aan. Wanneer de dood zijn intrede doet, komen wij op een punt waar niets meer toereikend is. Het verstand niet, want de dood is niet te begrijpen. De wetenschap niet, want de dood is niet te grijpen. De taal niet, want woorden kunnen de veelheid en diepte van wat in mensen omgaat nooit goed genoeg beschrijven. Er is altijd een ‘ik weet niet goed hoe ik het zeggen moet’.
Wanneer de dood zijn intrede doet, komen wij op een punt waar niets meer toereikend is
En toch, en toch… zijn er mensen die van de dood hun vak hebben gemaakt. Mensen zoals ik en zoals vele lezers van dit vakblad. Mensen die aan de ene kant heel makkelijk over de dood spreken, want zij zijn erdoor gefascineerd en praten er graag over. Aan de andere kant is er die huiver, dat respect, die terughoudendheid. Want de dood is niet gewoon, en al zeker niet doodgewoon. Voor de dood geldt wat in de theologie over God wordt gezegd, in een Latijnse uitdrukking: ‘mysterium tremendum et fascinans’. Ik beef ervan met ontzag, maar ik word er ook door aangetrokken, het boeit mij mateloos.
Er zijn momenten dat ik denk dat het niet zo bijzonder is wat ik doe. Niet vreemd, na tien jaar een fulltimepraktijk als ritueelbegeleider is er nog maar weinig wat mij verbaast. Toch is er altijd wel weer een stemmetje – soms in mij, vaak genoeg van de nuchtere praktische mevrouw Thonen, of van iemand die mij aan het werk ziet – dat zegt dat het zo ongewoon is wat ik doe. Ik versta dat als een compliment dat ik met dankbaarheid in ontvangst neem. Maar het helpt met name om nooit te vergeten dat het bijzonder is dat ik en al die andere professionals in de uitvaartbranche die stap naar voren zetten terwijl anderen uit ongemak en verlegenheid een stap achteruit doen.
Het zijn geen veren op de hoed, het is het besef dat de dood nooit gewoon is en ook nooit mag worden. Het is een weten dat ik een verantwoordelijkheid op mij neem om uitdrukking te vinden voor het ‘tremendum et fascinans’, het onzegbare. Met alles wat er is aan woorden, beelden, muziek en rituelen. En het is een weten dat ik bevoorrecht ben dat ik dit werk doen mag. Maar gewoon, nee, dat wordt het nooit.
Deze column stond eerder in Vakblad Uitvaart (3/2025).