We schrijven ergens eind zestiger jaren. Daar loop ik dan. Op een kerkhof ergens in Nederland. Ik moet een jaar of 9 à 10 zijn en ben tijdens de zomervakantie met mijn ouders een of andere verplichte toeristische trekpleister aan het bezichtigen. De teksten op de zerken brengen mijn melodramatische verbeelding op gang. Goh, die mevrouw is bijna 100 jaar geworden. Haar man overleed decennia eerder. Wat is ze lang alleen geweest. En kijk daar… daar ligt een moeder samen met haar kindje. Ze overleden op dezelfde dag; het kindje nog geen dag oud. De tranen springen me in de ogen.
Een fascinatie was geboren en inmiddels heb ik heel wat voetstappen liggen op menig kerkhof en begraafplaats.
Tijdens mijn studie Kunstgeschiedenis in Leiden onderzocht ik de ontstaansachtergronden van het fenomenale Parijse Père Lachaise en verdiepte ik me in de wondere wereld van de Kapucijner Crypte aan de Via Veneto in Rome. Een macabere plek met nissen vol gemummificeerde monniken en versieringen gemaakt van vingerkootjes, rugwervels, schouderbladen, kaken, ribben en wat dies meer zij.
Het inzicht van de Griekse staatsman Pericles maakte diepe indruk op me: “De mate van beschaving van een volk valt af te lezen aan de wijze waarop men zijn doden bezorgt.” Het is nog steeds een prachtige en krachtige leidraad voor mijn werk als begraafplaatsdirecteur.
Zonder enige ervaring ging ik een aantal decennia geleden min of meer bij toeval aan de slag bij R.K. Begraafplaats St. Laurentius in Rotterdam. Nooit gedacht dat dit beroep zo gevarieerd zou zijn. Tot op de dag van vandaag – tegenwoordig als directeur van begraafplaats Rhijnhof in Leiden – ben ik met hart en ziel bezig met de uiteenlopende werkzaamheden waar je je als begraafplaatsbeheerder mee onledig houdt: met het beantwoorden van vragen van rechthebbenden, met samenwerken met de uitvaartondernemers in de regio, met het organiseren van evenementen voor nabestaanden, met de aanschaf van een nieuwe grafdelver, met het voeren van functioneringsgesprekken, met het groenbeheer en hoe intensief dat moet zijn, met een wandeling over het terrein en de gesprekken die je dan onderweg hebt met bezoekers. Onder andere!
In deze column wil ik u, als lezer, graag meenemen in de ‘never- a-dull-moment’-werkomgeving van een begraafplaatsbeheerder in een tijd waarin veel gaande is in uitvaartland. Mag ik hopen op reacties en op het delen van tips en tricks? Begraafplaatsen hebben het niet makkelijk en er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Positioneer je de begraafplaats als een eiland met eigen regels en mores? Of als onderdeel van een bredere uitvaartcommunity? Is het onze taak om minder gangbare nieuwigheden proactief onder de aandacht te brengen? Of blijven we vooral vraaggericht acteren?
Regelmatig spoken allerlei ‘out of the box’ fantasieën door mijn hoofd over wat er allemaal mogelijk zou kunnen zijn op een begraafplaats. De begraafplaats als dé plek voor een modeshow met rouwkleding of voor ‘trick or treat’ tijdens Halloween? Tegelijkertijd vraag ik me dan steevast af: “Kan dat eigenlijk wel op een begraafplaats?” We opereren tenslotte in een branche waar heftige en existentiële emoties spelen. Maar juist wij, de mensen van de uitvaartbranche, hebben doorgaans alle instrumenten in huis om aan te voelen wat wel of niet past in een bepaalde situatie. De gemiddelde uitvaartprofessional paart een verfijnd en sterk ontwikkeld empathisch vermogen aan een praktische en oplossingsgerichte instelling. Met die eigenschappen kunnen we naar eer en geweten waardevolle tradities combineren met even zo waardevolle nieuwe vormen van afscheid nemen en herdenken; al dan niet op een begraafplaats.
Het belooft een mooi avontuur te worden, het schrijven van deze column. Ik zeg: “tot spreeks”.
Deze column werd gepubliceerd in Vakblad Uitvaart, mei 2019 (5/2019).
Nicoline Zemering is directeur van begraafplaats Rhijnhof in Leiden.